Het Vrijgeweid was een groot stuk arme gemeenschapsgrond van om en bij de 400
hectaren, bestaande uit heide, moerassen, vijvers, bebossing en wildgroei.
Gelegen tussen Zwevezele en Ruddervoorde, konden de horigen of “Laeten” er tijdens de middeleeuwen hun hutten bouwen en hun kleinvee er vrij laten grazen en van de arme grond halen wat ze nodig hadden om van te leven.
Al tijdens de Romeinse tijd liep er in de buurt een heirbaan langs en werd er handel gedreven. Later werden trouwens munten teruggevonden uit de periode van Claudius, Nero, Vespasianus en Tiberius.
Uiteindelijk werd het land gekocht door Hertog Jan zonder Vrees, vader van Maria van Bourgondië. Toen zij trouwde met Adolf van Kleef, werd de Heerlijkheid Wijnendaele een deel van de bruidsschat.
Op 28 april 1424 verleende Adolf van Kleef als Heer van Wijnendaele volledige rechten en vruchtgebruik over het Vrijgeweid aan de Laeten die erop woonden, en dit tegen een kleine jaarlijkse rente. Dit werd in een bezegelde akte bevestigd en de afspraak zou ook blijven gelden voor de opvolgers.
Omdat de akten uit 1424 onleesbaar dreigden te worden en het de bedoeling was dat de rechten zouden blijven gelden, werden de akten herschreven in 1514 en in 1727. Het was duidelijk de bedoeling de Laeten perspectief en zekerheid te bieden voor de toekomst.
Toen het leenroerige tijdperk al lang voorbij was, wilde de overheid echter de moerassen en vijvers droogleggen omwille van de volksgezondheid: men vreesde ziektes als wisselkoorts, onder de plaatselijke bevolking gekend als “de veldstier”.
In 1847 stelden het gemeentebestuur en de hoofdmannen van de Laeten, die ondertussen eigenaars waren geworden, in onderlinge afspraak het Vrijgeweid ter beschikking van de overheid die zou instaan voor de drooglegging en de afwateringswerken. Uiteindelijk worden de gronden onteigend en verkaveld en komen de opbrengsten niet bij de Laeten, maar in andere overheidsprojecten terecht. De Laeten zijn grond en geld kwijt.
Er volgt een lange, juridische strijd tussen de overheid en de Laeten, tot de laatsten uiteindelijk financieel uitgeput zijn.
In 1853 stelt advocaat Auguste Lauwers zich in zijn studie over de zaak de vraag:
“A qui appartient Le Vry-Geweyd ?”
De facto, maar ook in de geest van het oorspronkelijke gebaar van Adolf van Kleef, Heer van Wijnendaele, werd het Vrijgeweid toegewezen aan het volk dat erop woonde, leefde en werkte.